1928: Josephine Baker in Amsterdam

Hoe een omstreden danseres in het chique Concertgebouw ruzie kreeg over liefdadigheid voor blinden. Of over geld.

De Amerikaanse danseres Josephine Baker trok in 1925 naar Parijs, negentien jaar oud. Ze maakte er furore in La Revue Nègre en vanaf 1926 in cabarettheater Folies Bergère. Haar energieke dansen op jazz-muziek en waarschijnlijk ook de schaarse kleding vielen zeer in de smaak bij het publiek.

Ontwerp Jean Chassaing, 1931. Collectie Stedelijk Museum

Amsterdammers konden Baker voor het eerst zien in oktober 1926 in Tuschinski, waar filmbeelden werden getoond waarop ze de Charleston danst. In december 1926 toonde Cinema Palace, een bioscoop in de Kalverstraat, een registratie van La folie du jour, de revue 1926-1927 van Folies Bergères. “Streng verboden toegang beneden 18 jaar”.

Niet alleen het vrijwel naakt dansen van Baker werd als onzedig gezien, maar ook de Charleston, de dans die vanaf 1925 populair werd. Kranten schreven erover: “De Charleston is een fox-trot met het overheerschend karakter der negerdansen. Dit karakter uit zich speciaal door een levendig schommelen met de heupen en door andere lichaamswendingen, welke niet in ieders smaak zullen vallen; [..]”. In café Trianon, in het Hirsch-gebouw aan het Leidseplein, werden in februari 1926 demonstraties gegeven hoe de Charleston ontdaan kon worden van “negermotieven”.

‘Neger’ was destijds de gangbare aanduiding voor zwarte personen. In kranten werd Baker ook wel mulattin of halfbloed genoemd, of koffie-verkeerd. Wat we nu als problematisch of ronduit racistisch taalgebruik beschouwen was destijds aan de orde van de dag. Een krant begon een beschouwing over de Parijse ‘negerrevues’ als volgt: “Er is wellicht geen grooter ras-contrast denkbaar dan dat tusschen Franschman en neger. De laatste is kinderlijk, openhartig, naïef, onbekommerd — de eerste wereldwijs, gesloten, ervaren, vol zorg voor den ouden dag”.

Europese tour

Baker maakte in 1928 een tour langs verschillende Europese steden. Dat leidde vaak tot protesten uit conservatieve hoek. In het Oostenrijkse parlement probeerden christen-democraten, sociaal-democraten en nationaal-socialisten het optreden in Wenen te verhinderen – tevergeefs. De “hakenkruisers” spraken van een “zwarte cultuurschande”. Bij een optreden in Boedapest in mei gooiden studenten stinkbommen in de zaal waar Baker optrad.

In de Delftsche Courant schreef een cultuurpessimist in februari 1928 het volgende:

De werkelijke, de ernstige kunst sterft van gebrek aan belangstelling en deze aapachtig dansende negerin heeft de aandacht der wereld. Het is negerkunst in haar grilligste gedaante, waardoor aan den moderoep om negerkunst wordt voldaan.

Toen er sprake was van de komst van Baker naar Amsterdam, stelde het bezorgde katholieke raadslid Romme vragen aan B&W over hoe men dacht een dergelijke onzedelijke revue te gaan weren. Het college liet weten er geen aanstoot aan te nemen.

Het was de Amsterdamse impresario Dolf Rusly die het lukte om ‘Josephientje’ te strikken voor een reeks optredens in Nederland. Rusly was een voormalige begrafenisondernemer die directeur geworden was van het Hollands Revue en Operette Gezelschap. Op 14 augustus arriveerde de wereldster op station Hollands Spoor in Den Haag, waar een menigte van duizenden mensen haar opwachtte.

Baker trad vanaf 15 augustus op in het Scala-theater in de Wagenstraat, in de revue Van mond tot mond. Naar verluidt ontving ze voor elke voorstelling 1500 gulden. De recensent van het Algemeen Handelsblad was matig te spreken over haar optreden: de vier dansoptredens waren wat geforceerd in de Hollandse revue gestoken, en hij vond haar danstalent niet bijzonder. Hij was daarentegen wel gecharmeerd van haar zang: “Eerst als Josephine Baker, met haar bijna rauwe en toch zoo diep ontroerende stem haar negerliedjes zingt, beseft men, dat in dit ongebonden natuurkind iets van een groot kunstenares aanwezig is, iets dat nog bijna sluimert, maar dat zich met de jaren wellicht tot een zeer hoogstaande kunst zal ontwikkelen.” Na de revue in Scala toog Baker naar het Palais de Danse op Scheveningen, waar ze rond middernacht de aanwezigen amuseerde.

Op 23 augustus bezocht Baker Volendam. Gestoken in klederdracht en op klompen danste ze de Charleston. Haagsche Courant, 24 augustus 1928.

Op 25 augustus gaf ze een optreden in Rotterdam, een matinee in het Grand Théâtre aan de Pompenburgsingel. Eigenlijk was dat een bioscoop, eigendom van Abraham Tuschinski.

In Amsterdam

Rusly regelde ook de optredens van Baker in Amsterdam, drie avonden in het Concertgebouw. Op zaterdag 1 september kwam ze in Amsterdam aan op het Centraal Station, om vier minuten over vier op perron 3, begeleid door haar manager Guiseppe Abatino. Rusly had een comité van ontvangst samengesteld met naast zichzelf onder meer de artiest Isidore Zwaaf, schilder Jan Sluyters, beeldhouwer Hildo Krop, dirigent Max Tak, toneelregisseur Ed. Verkade en architect H.Th. Wijdeveld.

Israël (Isidore) Zwaaf was een varieté-artiest uit het gezelschap van Rusly. In het midden staat Abatino. Telegraaf, 2 september 1928.
Staand op een krul voor CS zwaaien jongens Baker toe. Foto: Internationaal Persfoto Bureau NV, collectie Stadsarchief.

Op het perron werd het comité weggedrukt door een opdringerige massa belangstellenden. Het lukte nog net om de ster een bos bloemen te overhandigen. Buiten op het Stationsplein wachtten nog eens duizenden mensen, om te zien hoe Josephine in een begrafenisauto stapte die haar langs de dichtbevolkte Nieuwezijds Voorburgwal, Raadhuisstraat, Rozengracht, Nassaukade, Stadhouderskade, Vondelstraat, naar het Paviljoen in het Vondelpark bracht, alwaar een ontvangst werd gehouden met allerlei genodigden. Nadat Baker aangaf “très fatiguée” te zijn, werd haar wat rust gegund voor het optreden ’s avonds in het Concertgebouw.

Het programma die avond bestond uit een revue met het gezelschap van Rusly, het Terek Kozakkenkoor, Louvain and partner, revue-zangeres Maria Castelli en conferencier Alex de Haas. Volgens de Nieuwe Rotterdamsche Courant was het optreden in het Concertgebouw teleurstellend slecht georganiseerd. Een grote lamp benam het publiek deels het gezicht op de benen van de danseres. Het Algemeen Handelsblad stelde dat “het negerdanseresje” ook hier de harten van het publiek veroverde. Later op de avond gaf ze een soirée-voorstelling in Trianon, waar ze danste op de muziek van een jazzband en vooral de heren in het publiek om haar vinger wond.

Advertentie in de Telegraaf, 31 augustus 1928

Ruzie met Rusly

Baker wilde op 3 september ’s middags in café Mille Colonnes op het Rembrandtplein handtekeningen verkopen ten bate van een radiofonds voor blinden. Organisator Rusly was daar fel op tegen: hij was bang dat er dan ’s avonds minder mensen naar het Concertgebouw zouden komen, en dat zou hem inkomsten schelen. Rusly was al geïrriteerd door publieke optredens van Baker in de dierentuin van Schiedam en op de wielerbaan van Rijswijk. Hij beschuldigde haar zondag 2 september van contractbreuk en wilde haar niet betalen. Dat zij hem eerder in het gezicht had gespuwd omdat hij een ander vóór haar wilde laten optreden, deed de relatie vermoedelijk ook geen goed. Na moeizame onderhandelingen in het Concertgebouw en bemiddeling door de Amerikaanse consul werd overeengekomen dat Baker die avond en maandagavond alsnog zou optreden en dat ze voor de Amsterdamse reeks niet 3000 maar 2400 dollar zou ontvangen (destijds zo’n 6000 gulden). De handtekeningenverkoop werd afgelast.

Maar de dag erna was Baker klaar met de reeks optredens en kon ze, verlost van Rusly, vrijelijk geld inzamelen voor het goede doel. De belangstelling ’s middags in Mille Colonnes was groot, en de collecte bracht ongeveer 140 gulden op.

Woensdag 5 september vertrok ze ’s ochtends terug naar Parijs, per K.L.M. vanaf Schiphol.


Josephine Baker werd geboren in 1906 in St Louis in Missouri als Freda Josephine McDonald. Ze leerde dansen op straat, trok op haar vijftiende naar New York en in 1925 naar Parijs. Daar maakte ze furore in La Revue Nègre en vanaf 1926 in cabarettheater Folies Bergère. Na haar eerste bezoek aan Amsterdam in 1928 kwam ze herhaaldelijk terug, voor het eerst in 1932 en diverse keren na de Tweede Wereldoorlog. Ze overleed in 1975 in Parijs.

Baker voor restaurant Kong Hing in de Binnen Bantammerstraat, 1932.

Dolf Rusly (Amsterdam, 1891) heette eigenlijk Rudolph Sluys (of Sluijs) en was van Joodse komaf. Hij volgde zijn vader op als directeur van de Nieuwe Israelitische Begrafenis-vereeniging. Vanaf 1922 was hij directeur van de NV Begrafenis-Onderneming. In 1927 organiseerde hij voor die NV de uitvaart van de vermoorde zanger en cabaretier Jean-Louis Pisuisse en zijn vrouw, die in het Concertgebouw werden opgebaard. Hij richtte in juli 1928 het Hollandsch Revue- en Operette Gezelschap op, met naast de genoemde Zwaaf ook onder anderen de latere beroemdheden Corry Vonk en Piet Muijselaar. Sluys ging eind 1928 failliet; hij was toen al ontslagen bij de begrafenisverzorger. Hij bleef wel directeur van het revue- en operettegezelschap en trad ook op als impresario. In 1933 werd hem vergunning geweigerd om als agent op te treden voor artiesten, musici en orkesten, vanwege ‘gevaar voor de belangen van hen die zijne bemiddeling inroepen’. Sluys was twee keer getrouwd: van 1917 tot 1921 met Dina van der Kous en van 1938 tot 1940 met Frida Brammer. Het laatste huwelijk vond plaats in Wenen. Hij overleed in april 1945 in het Oost-Duitse plaatsje Köthen, vermoedelijk na een onvrijwillig verblijf in een concentratiekamp.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *