Petroleumhaven

luchtfoto Petroleumhaven 2013In het Westelijk Havengebied ligt een apart gevormde haven: het bekken is geen insteekhaven maar heeft de vorm van een hoefijzer. Wat is de geschiedenis van die Petroleumhaven? Er was in elk geval veel gedoe over publieke of private exploitatie.

Amsterdam had al sinds 1867 een aparte opslagplaats voor petroleum: het Amsterdamsch Petroleum Entrepot, op de plek waar later het Shellterrein zou komen. Het entrepot bestond uit loodsen waarin de vaten met olie werden bewaard en een enkele opslagtank. Door de toename van de handel en het groter worden van de schepen werd de haven van het entrepot te klein. Schepen met petroleum moesten daardoor vaak voor anker gaan in het IJ. Dat werd als een gevaarlijke situatie gezien, want als er brand uit zou breken op zo’n schip zou de brandende vloeistof zich letterlijk als een olievlek verspreiden over het IJ en de havens, met alle gevolgen van dien.

In 1885 besloot de gemeente tot de aanleg van een nieuwe Petroleumhaven, ruim anderhalve kilometer ten westen van de Houthaven, in de Amsterdammer Polder. Die polder was een voormalig stuk IJ, drooggelegd in 1875 toen het Noordzeekanaal werd aangelegd. In het Algemeen Handelsblad werd de haven beschreven: hoefijzervormig, met de twee uiteinden aan het Noordzeekanaal en daartussen een eilandje. Door de twee uiteinden zou er voor schepen altijd een nooduitgang zijn. Ze waren af te sluiten met drijvende balken, zodat drijvende brandstof de haven niet zou kunnen verlaten. Het eilandje was bedoeld voor stoffen die nog brandbaarder waren dan petroleum, zoals nafta.

Opmerkelijk aan de haven is trouwens niet alleen de vorm maar ook de aangrenzende begraafplaats.

Exploitatie

Eind 1889 was de haven gereed en voer het eerste schip binnen. In 1890 werd de haven ook bereikbaar per trein. Na lange discussie was ook een besluit genomen over wie de haven zou gaan exploiteren: de gemeente zelf of een private onderneming. Er was een voorkeur voor private exploitatie, maar er diende zich geen geschikte kandidaat aan. In april 1889 was daarom besloten het beheer van de haven in eigen hand te houden. Maar toen zich enkele weken later alsnog een kandidaat meldde, ging het college van B&W daar meteen mee in gesprek.

Deze jonkheer J.H. van Reigersberg Versluys trad op namens een groepje zakenlieden. In november 1889 kregen ze de gevraagde concessie, voor een deel van de haven. Voor de exploitatie werd de NV Amsterdamsche Petroleumhaven-Maatschappij opgericht, de APM.

De haven was een entrepothaven, waar handelaren hun olie op konden slaan zonder er invoerrechten voor te betalen. Pas als de olie naar Nederland verkocht werd, moest er belasting worden betaald. De exploitant moest strikt neutraal zijn: klanten mochten niet worden voorgetrokken en het was in de concessie uitdrukkelijk verboden zelf in olie te handelen.

De eerste paar jaar maakte de APM winst. Dat veranderde toen de gemeente in 1891 een ander deel van de haven beschikbaar stelde aan de Nederlandse tak van het Amerikaanse Standard Oil. Dat bedrijf, eigendom van de industrieel John D. Rockefeller, was op dat moment het grootste oliebedrijf ter wereld. Amsterdam wilde graag een belangrijke haven zijn en kon dus geen nee zeggen tegen de wensen van deze grote speler.

Voor de APM was de eigen haven van Standard Oil geen goed nieuws. Standard was verreweg de grootste klant geweest, waardoor nu ongeveer de helft van de inkomsten wegvielen. De APM draaide drie jaar verlies. Toen in 1895 de gemeente de voorwaarden van de concessie niet wilde aanpassen, gooide de APM de handdoek in de ring. Het bedrijf werd geliquideerd, alle bezittingen gingen over naar de gemeente, die nu alsnog zelf het entrepot ging exploiteren.

Merkwaardig genoeg maakte het entrepot in gemeentelijke handen meteen weer winst. Olie vond steeds meer toepassingen, en tot de Eerste Wereldoorlog groeide de handel flink. Ook Shell maakte gebruik van de Amsterdamse haven.

Ondertussen werden de olietankers steeds groter en kostte het ze veel moeite om de Hembrug te passeren, die ten westen van de Petroleumhaven lag. Mede daarom werd in de jaren ’30 de Westhaven aangelegd, nog verder naar het westen. Daar kwamen enkele nieuwe olieopslagplaatsen.

luchtfoto 1935
De Petroleumhaven in 1935

Brand

In 1939 begon de Tweede Wereldoorlog, en op 10 mei 1940 viel Duitsland Nederland aan. Om te voorkomen dat de olie- en benzinevoorraden in Duitse handen zouden vallen, staken Britse troepen op 14 mei de opslagtanks in de Petroleumhaven in brand. De haveninrichtingen werden daardoor verwoest. Ook kwam er een enorme hoeveelheid olie en benzine in de bodem terecht.

Na de brand. Foto collectie Stadsarchief Amsterdam.

Na de oorlog werd de haven herbouwd. Ook werd begin jaren ’60 de Jan van Riebeeckhaven gegraven, waardoor de Petroleumhaven een tweede havenbekken kreeg. Maar door de aanleg van de Amerikahaven (gereed 1968), waar grote olieterminals kwamen en Mobil een raffinaderij opende, en nog later de Afrikahaven met de in 2011 geopende benzineterminal, werd de oude Petroleumhaven steeds minder belangrijk voor de handel.

Dat neemt niet weg dat de haven nu nog steeds grotendeels in gebruik is voor de brandstoffenhandel. Wel is in de jaren ’90 de oostelijke havenmond gedempt. In 2004 werd begonnen met het saneren van de bodem.

Bronnen:
– Geschiedenis der Amsterdamse concessies. Proefschrift van Simon Zadoks, 1899.
Van Petroleumhaven tot grootste benzinehaven ter wereld. Theo Bakker, 2011.
Bestemmingsplan Petroleumhaven, vastgesteld in 2013.

Inhoudsopgave

Eén reactie op “Petroleumhaven

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *