Portretten in de Stadsschouwburg

Het bordje.In de Amsterdamse Stadsschouwburg viel mij een bordje op onder een van de vele portretten die daar hangen. “Aangeboden d/d Vereeniging v/d Galerij van Portretten”, stond er. Klinkt als zo’n typisch negentiende-eeuwse vereniging, dacht ik meteen.

Na wat speurwerk bleek dat te kloppen. Het was een negentiende-eeuwse vereniging –  nog net, want opgericht in oktober 1899. En het was ook een typisch negentiende-eeuwse vereniging: een particulier initiatief om geld in te zamelen om iets gedaan te krijgen.

De volledige naam van de vereniging was te lang om op het bordje te passen: Vereeniging tot oprichting en uitbreiding der galerij van portretten van Nederlandsche tooneelkunstenaren, die in den Stadsschouwburg te Amsterdam zijn groot geweest. Ze omschrijft wel precies het doel van de vereniging:

Om, in overleg met de Stadsschouwburgmaatschappij, in voor het publiek toegankelijke lokalen van den Stadsschouwburg te Amsterdam het denkbeeld in haar naam uitgedrukt ten uitvoer te brengen.

De oprichters waren de directeur van de Toneelschool, S.J. Bouberg Wilson, de uitgever, drukker en toneelliefhebber J.L.A. Schut en de acteur C.Ph.J. Clous. Gedrieën vormden zij ook het bestuur van het Kleine-Gartmanfonds, dat uit de nalatenschap van de actrice Maria Kleine-Gartman oudere acteurs ondersteunde.  Zij constateerden in maart 1899 dat er -onbewust- al een beginnetje was gemaakt met een dergelijke collectie. De schouwburg bezat al een portret van Johanna Ziesenis-Wattier en portretten van Theo Bouwmeester en Maria Kleine-Gartman waren in aantocht. Onder het motto “Aanzien doet gedenken” werd een oproep gedaan het plan te steunen. Het idee was om met ingezameld geld portretten te laten vervaardigen, of om bestaande portretten aan te kopen. Vlak nadat de vereniging officieel was opgericht was het vierde portret al binnen, van Christine Stoetz. Net als dat van Kleine-Gartman werd het aan de gemeente (eigenaar van de schouwburg) aangeboden door de schilder, H.A. Sangster.

De Stadsschouwburg was in 1894 geopend, nadat de voorganger in 1890 was afgebrand. Het ontwerp was van Jan Springer, die werd bijgestaan door zijn broer Ko en door A.L. van Gendt. Langs de halfronde achterzijde van de grote zaal liepen enkele lange gangen, prima geschikt voor het ophangen van portretten. Op de openingsavond speelde Theo Bouwmeester de rol van Badeloch in Vondels klassieker Gysbrecht van Aemstel.

Na de eerste vier portretten, allemaal van actrices, volgden in 1900 het eerste portret van een acteur, Johannes Jelgerhuis (tevens schilder, en grootvader van Kleine-Gartman) en een buste van Sophie de Vries (zij kreeg in 1906 ook een schilderij). In 1901 werd de galerij verder uitgebreid met Andries Snoek, Anton Peters, en Jan Albregt. In 1902 volgden C.E. van Ollefen-Da Silva en Ward Bingley.

Er volgden nog veel andere portretten, waaronder in 1903 dat van Helena Snoek, zus van Andries, met op de lijst het genoemde bordje.

Met de genoemde portretten waren alle grote toneelstromingen uit de negentiende eeuw in de galerij vertegenwoordigd. Het classicistische toneel uit de Franse tijd werd vertolkt door Andries en Helena Snoek, Johanna Ziesenis-Wattier (volgens Napoleon “de grootste tragédienne van Europa”) en Ward Bingley. Rond 1820 werd dat verdrongen door populair melodrama en spektakel. Het publiek dat in de zaal stónd (er waren geen stoelen) wilde vermaakt worden; acteurs als Anton Peters en Christine van Ollefen-Da Silva waren destijds zeer geliefd. Tegen het eind van de eeuw werd het werk weer wat serieuzer, met de bloei van romantiek en naturalisme. Tot de vertolkers daarvan behoorden Maria Kleine-Gartman en Jan Albregt.

De vereniging met de lange naam was in 1899 voor 29 jaar en 11 maanden aangegaan. Of ze zo lang heeft bestaan is niet bekend, het archief lijkt verdwenen. Initiator Bouberg Wilson overleed in 1923. De collectie wordt wel nog steeds aangevuld. Het is sinds enige tijd gebruikelijk dat de winnaars van de  toneelprijzen Theo d’Or en Louis d’Or een portret krijgen dat in de Stadsschouwburg komt te hangen. Zo heeft een negentiende-eeuws idee geleid tot een prachtige verzameling met grote cultuur-historische waarde.


Literatuur: De portrettencollectie van de Stadsschouwburg Amsterdam : ‘het toont in kleen begrip al ’s menschen ydelheid…’ door Liesbeth van Stekelenburg. International Theatre & Film Books, Amsterdam 1996.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *