Vandaag honderd jaar geleden werd het hoofdrioolgemaal aan de Zeeburgerdijk in werking gesteld. Een mijlpaal op de lange weg naar een betere hygiëne in Amsterdam.
In het gebouw aan de Zeeburgerdijk op de hoek met de Borneostraat huist tegenwoordig een restaurant met de toepasselijke naam Pompstation. Binnen merk je niets van de pompen die hier nog altijd hun werk doen, onder de grond. In de ruime hal stonden vroeger de machines die de pompen aandreven. Het gebouw is in een Berlagiaanse stijl ontworpen door een architect van de gemeentelijke dienst Publieke Werken.
Tussen 1850 en 1940 werd de stedelijke hygiëne flink verbeterd. In de oude stad kende men eeuwenlang drie manieren om zich te ontdoen van faecaliën. Sommige huizen hadden een beerput, die af en toe geleegd werd. In andere huizen spaarde men de boel op in emmers. Die werden geleegd in de ‘boldootkar’, die regelmatig door de straten reed. De kar was grappend vernoemd naar het Amsterdamse eau-de-colognemerk Boldoot. Het vuil werd buiten de stad op een belt gestort. En tot slot werd veel poep simpelweg in de grachten gekieperd. Die werden weliswaar vaak gespoeld met schoon water uit de Zuiderzee, maar erg fris was de situatie niet. Vooral op warme dagen zal de stank vaak enorm zijn geweest.
In de negentiende eeuw drong geleidelijk aan het besef door van het belang van een goede hygiëne voor het bestrijden van allerlei ziektes. In de nieuwe wijken buiten de Singelgracht werden huizen vanaf 1870 daarom aangesloten op een rioolsysteem. Dat zogenaamde Liernurstelsel werkte met perslucht. Het pompte het afval naar een centrale plek waar geprobeerd werd meststoffen eruit te halen. Restwater werd alsnog op de grachten geloosd.
Vooral door de opkomst van het watercloset werd het Liernurstelsel steeds minder bruikbaar. Het kon niet overweg met de grote hoeveelheden water. Daarom besloot de gemeenteraad in 1907 tot de aanleg van een nieuw rioolsysteem voor de stad buiten de Singelgracht. Na jaren van graafwerk kon die riolering in september 1913 in gebruik worden genomen. Via een uitgebreid buizenstelsel stroomde het huisafval en ook het opgevangen hemelwater naar het hoofdriool, dat langs de Nassau-, Stadhouders- en Mauritskade naar de Zeeburgerdijk liep. Het rioolgemaal daar pompte alles via een kilometerslange persbuis – de smeerpijp – de Zuiderzee in.
Betondorp was in 1926 de eerste wijk waar men een volgende innovatie toepaste: het afvalwater werd er gezuiverd voordat het op het oppervlaktewater werd geloosd. Nog voor 1940 volgden grotere zuiveringsinrichtingen in West en Zuid, ten behoeve van de nieuwste stadsuitbreidingen. In Noord loosde men het afvalwater rechtstreeks in het IJ.
De Jordaan werd ook aangesloten op de nieuwe riolering. Vanaf 1935 volgde de middeleeuwse kern. De rest van de binnenstad bleef vrolijk op de grachten lozen. Pas in de jaren ’80 werd het laatste huis in het centrum aangesloten.
Het gemaal aan de Zeeburgerdijk pompte al die tijd het afvalwater ongereinigd naar de Zuiderzee, later IJsselmeer. Ter hoogte van Durgerdam dreef permanent een grote geurende zwarte vlek. In 1982 kwam daar een einde aan toen de zuiveringsinstallatie op het Zeeburgereiland in gebruik werd genomen.
Dit artikel verscheen eerder op dichtbij.nl.